PIONIERS VESTIGEN ZICH OP HET LANDJE
Direct na de graafwerkzaamheden vestigden zich al de eerste pioniers op de kale stukken grond.
Aan het eind van de
zomer was meer dan 50 % van de kale grond bedekt met soorten die vooral gerekend
kunnen worden tot de plantengemeenschappen
uit de Tandzaadklasse.
De zaden van deze soorten worden vaak aangevoerd door watervogels. Bijvoorbeeld via de poten en zwemvliezen van de eenden die het landje als pleisterplaats zijn gaan gebruiken, of door zaden van door hen gegeten planten die onverteerd weer door ze worden uitgepoept.
De Blaartrekkende Boterbloem en het roze-wit bloeiende Perzikkruid met de markante zwarte vlek op de bladeren bepalen het aspect van de begroeiing. Dit zijn beiden soorten die kenmerkend zijn voor de Tandzaadklasse, de zogenaamde kensoorten.
Op de hoger gelegen delen aan de randen van de slenken komen we drie Ganzevoetsoorten tegen, een plantenfamilie die rijk vertegenwoordigd is in deze klasse van pioniersplanten :
de Korrelganzevoet,
de Rode Ganzevoet en de Melganzevoet. Samen met fors uitgegroeide
exemplaren van het Gewone Herderstasje verraden deze soorten dat we hier te
maken met de eerste spontaan gevestigde plantengemeenschap :
de Associatie van Ganzevoeten en Beklierde duizendknoop.
Het is een pioniergemeenschap die zich gewoonlijk op kale grond vestigt. In de krimpscheuren die op het landje ontstonden door de uitdroging in de zomer konden de planten wortel schieten. Enkele soorten uit deze plantengemeenschap komen we ook tegen in de akkeronkruidgemeenschappen. Niet verwonderlijk dat deze uit de nabijgelegen moestuinen zijn overgekomen, net als een paar echte tuinplanten (o.a. Lobelia, Tabaksplant, en het Afrikaantje) waarvan de zaden waarschijnlijk gezeten hebben in het voorheen overvloedig op het landje gedumpte tuinafval. We dachten het allemaal te hebben afgevoerd, maar helaas blijven een aantal tuinders hun tuinafval illegaal in de bosjes storten.