Het was 18 graden Celsius,
bewolkt en er woei een redelijk harde wind, dus bepaald geen optimaal weer om
vlinders en libellen te zien. Maar toch waren er ruim 20 mensen komen opdagen
(waaronder verschillende van buiten Amstelglorie en enkele kinderen) en staken
de excursieleiders Geert Timmermans en Fons Bongers van de
natuurstudievereniging KNNV enthousiast van wal.
Gewapend met vlindernetten
en een stapel boeken en tabellen vertelden ze eerst iets een aantal
wetenswaardigheden over deze interessante diergroepen. Er is een insectengids
van Amsterdam, getiteld ”van paardenbijter tot mensentreiter” waaruit blijkt
dat in onze stad zo’n 20 soorten dagvlinders voorkomen. Sommige daarvan kwamen
vroeger alleen in het zuiden van het land voor, maar zijn nu door het warmer
wordende klimaat ook hier regelmatig te zien, zoals de gehakkelde aurelia. Er
zijn tal van vlinders waarvan de rupsen van brandnetels leven, maar die zijn wel
kieskeurig. De vlinders liggen hun eitjes alleen op brandnetelpercelen die er al
langere tijd (10 jaar!) staan, omdat ze er zeker van willen zijn dat de
brandnetels - met hun nageslacht erop - niet voortijdig worden opgeruimd.
Vlinders eten uit de bloemen nectar voor energie om te vliegen en halen hun
mineralen (voor het maken van sperma en eitjes) uit bijvoorbeeld koeienvlaaien
en andere uitwerpselen. Ook de
rupsen zijn vegetarisch en eten alleen planten.
Libellen daarentegen zijn
echte vleeseters, de larven eten allerlei waterbeestjes en zelfs visjes en de
volwassen exemplaren vangen vliegen. Omdat het koudbloedige dieren zijn, moeten
vlinders (en ook libellen) eerst ’s ochtends in de zon even opwarmen, voordat
ze kunnen gaan vliegen. Zowel vlinders als libellen maken een volkomen
gedaantewisseling door: van eitje via larve en cocon tot volwassen exemplaar,
die weer eitjes legt. Daarbij zijn de libellen watergebonden: ze leggen de
eitjes in het water, waar ook de larven opgroeien.
|
|
Na deze introductie gingen
we op pad: over de Jan Vroegopsingel naar de dijk van de ringweg. Daar waaide
het door de luwte die de dijk bood wat minder hard, zodat de kans om libellen en
vlinders te zin hier nog het grootst was. Daar splitsen we in twee groepen op.
De groep van Geert zag een dappere kleine libel vliegen, die vanwege de
opvallende lichtblauwe vlek aan het eind van het achterlijf “lantaarntje”
wordt genoemd. We zagen in verschillende struiken veel spinsels met
rupsen van
stippelmotten,
die weer in verschillende soorten zijn verdeeld, al naar gelang
de soort struik die hij eet. Hoewel het er soms dramatisch uitziet met al die
spinsels, lijken de struiken er weinig last van te hebben: zodra de rupsen zijn
uitgegeten en verpopt, groeien er snel weer volop bladeren aan.
|
|
Vervolgens liepen we naar
het moerassige rietland bij het parkeerterrein, waar we de bosrietzanger
hoorden. Dit is een vogel die qua uiterlijk lijkt op een kleine karekiet, maar
die qua zang allerlei andere vogels nadoet, zoals mezen, rietgorzen en mussen.
We zagen ook een dansmot, een nachtvlindertje met hele lange voelsprieten, die
vaak in grote groepen in de lucht “danst”. Bij het houten bruggetje vonden
we een rood met zwarte cicade-soort van ongeveer 1 cm lang. Van cicades zijn er
in zuidelijke landen veel grotere en luidruchtiger exemplaren bekend, zoals Fons
ons met de ringtone van zijn mobieltje demonstreerde
|
|
Tot slot gingen we
Amstelglorie op, naar de veldjes met wilde bloemen. Fons bleek ook daar veel van
te weten, en liet ons onder meer muurbloem, oranje havikskruid, hartgespan,
bolderik en beemdooievaarsbek zien. Op de terugweg naar de uitgang zagen we in
de berm witte veldbies,een plant die normaliter alleen op grotere hoogten
(vanaf 150 meter) voorkomt. Een verwilderde tuinplan dus.
|
Hartgespan |